De Dood van het Aanrekenbare Uur

De Dood van het Aanrekenbare Uur

In de afgelopen weken werden verscheidene artikelen gepubliceerd die verkondigden dat het aanrekenen van erelonen per uur dood is. Een auteur verklaarde bijv. dat hij “in vol vertrouwen” kon stellen dat het “traditionele” factureren per uur dood is. Een ander schreef zelfs een eulogie. De meeste van deze artikelen verwijzen naar het 2017 Report on the State of the Legal Market, uitgebracht op 12 januari 2017 door het Georgetown Law Center for the Study of the Legal Profession en het Thomson Reuters Legal Executive Institute.

De publicatie van het verslag ging gepaard met een persbericht waarin te lezen viel dat “het oude model van het factureerbare uur, waarbij advocatenkantoren zonder bezwaren uren konden aanrekenen aan een bepaald tarief, effectief dood is, en de traditionele advocatenkantoren steeds meer met uitsterven bedreigd worden, na een decennium waarin de vraag naar de diensten van advocatenkantoren stagneerde.”

In een commentaar op het verslag observeerde het American Bar Association (ABA) Journal dat “grotendeels als gevolg van budgetten en limieten die door cliënten opgelegd worden, 80 tot 90 procent van het werk van een kantoor buiten het model van het traditionele factureerbare uur uitgevoerd wordt.”

Het verslag zelf windt er geen doekjes om: “Waarschijnlijk is een van de belangrijkste, hoewel zelden erkende, evoluties van de afgelopen tien jaar, de daadwerkelijke dood van het prijsmodel van het traditionele factureerbare uur in de meeste advocatenkantoren (…) Het lijdt geen twijfel dat de kantoren een begrotingsdiscipline opgelegd werden en dat dit hen ertoe noodzaakt om prijsmodellen te gaan gebruiken die aanzienlijk verschillen van de traditionele aanpak waarbij het aantal uren simpelweg genoteerd werd en die uren aan een vast tarief samen met de bijhorende kosten aan de cliënt aangerekend werden.”

Het rapport kwam tot de conclusie dat de dood van de traditionele factureerbare uren te wijten is aan een toename van de zogenaamde alternatieve vergoedingsmodellen, of “Alternative Fee Arrangements” (AFAs). Het meest voorkomende alternatieve vergoedingsmodel, goed voor 65 tot 70% van de omzet in advocatenkantoren, bestaat uit de afgetopte of geplafonneerde vergoedingen (“capped fees”), wat betekent dat voor ieder dossier een specifiek budget wordt uitgetrokken. Daarnaast worden ook andere alternatieve vergoedingsmodellen gebruikt, maar die zijn slechts goed voor 15 tot 20% van de inkomsten. Dat betekent dat als we de alternatieve vergoedingsmodellen samentellen, ze 80 tot 90% van alle inkomsten van de advocatenkantoren uitmaken.

Welke alternatieve vergoedingsmodellen worden gebruikt?

  1. a) Geplafonneerde vergoedingen (“capped fees”): in een model met een geplafonneerde vergoeding betaalt de cliënt op uurbasis, maar is het kantoor het ermee eens dat de totale factuur een vooraf bepaald bedrag niet zal overschrijden. Er is m.a.w. een dossierbudget vastgelegd. Een geplafonneerde vergoeding gaat vaak gepaard met een minimale vergoeding die het kantoor zal ontvangen. Er worden m.a.w. een boven- en benedengrens vastgelegd.
  2. b) Forfait / vaste prijs: de cliënt en het kantoor komen overeen dat het dossier aan een vaste prijs behandeld zal worden, ongeacht het aantal factureerbare uren het kantoor presteert. Omdat het soms moeilijk te voorspellen is hoe een zaak zal evolueren, worden soms variaties gebruikt waarbij partijen bijv. overeenkomen om vooraf een vaste prijs vast te leggen voor iedere fase van de dossierbehandeling, enz. Soms worden aan het forfait prestatiebonussen gekoppeld, waar het advocatenkantoor bijvoorbeeld aanspraak kan maken op een extra bedrag als de zaak gewonnen wordt.
  3. c) Contingentie / “no cure no pay”: in een contingentieovereenkomst wordt het advocatenkantoor enkel betaald als het de zaak wint. (In België is een contingentieovereenkomst niet toegelaten).
  4. d) Holdback: traditioneel is een holdback een geldbedrag dat slechts uitbetaald wordt wanneer bepaalde voorwaarden vervuld zijn. Als een alternatief vergoedingsmodel betekent het dat het kantoor en de cliënt percentages van factureerbare uren overeenkomen, waar wat uiteindelijk betaald wordt, afhangt van verschillende criteria die de partijen voorafgaandelijk vastleggen. (Bijvoorbeeld: als de zaak verloren wordt, krijgt het kantoor slechts 75% van de erelonen).
  5. e) Gemengde uurlonen: bij het systeem van gemengde uurlonen betaalt de cliënt het advocatenkantoor een vooraf bepaald uurtarief, dat lost staat van de tarieven van de respectieve advocaten die het dossier behandelen. Dit spoort het kantoor ertoe aan om bepaalde items te delegeren aan minder dure advocaten, in plaats van duurdere advocaten tegen verlaagde tarieven te laten werken.
  6. f) Cost-plus-model: in een ‘cost-plus’-model vergoedt de cliënt de kosten van het kantoor, en betaalt daar bovenop een redelijke vergoeding.
  7. g) Abonnement-model: in een abonnement-model betaalt de cliënt het advocatenkantoor een periodieke vergoeding voor het behandelen van al haar juridische dossiers tijdens die periode.

CICERO LawPack gebruikers weten waarschijnlijk dat het programma zodanig ontworpen is dat het met deze alternatieve vergoedingsmodellen overweg kan.

 

Bronnen:

 

 

Deel dit artikel: